Een blik in onze geschiedenis

Van één, …

‘Eén van hart en één van ziel…’ (Handelingen van de Apostelen, 4,32). Dit oude ideaal van Sint-Augustinus was voor de Gasthuiszusters-Augustinessen eeuwenlang de stuwende kracht om in te spelen op de concrete noden van de medemens. Hun aanwezigheid in Lier, zoals trouwens ook in andere steden, is dan ook op de eerste plaats verbonden met de zieken- en armenzorg.

Bij Richard van Graesen, één van de oudste en voornaamste geschiedkundige Lierse bronnen lezen we: In ’t jaer 1236 wird gefondeert en begonst St-Elisabeths gasthuis het welk voor d’eerste begonst was in den Pettendonk, alwaar sij nog eenige erven ende schueren hebben, liggende tot dienst van de sieken.
Zowel de stichters als de stichtingsdatum van het Sint-Elisabethgasthuis zijn onbekend, zoals overigens voor zovele middeleeuwse instellingen het geval is. Alle historici zijn het er echter over eens dat al vóór 1200 sporen terug te vinden zijn van een gasthuis in Lier.

Anton Bergmann preciseert zelfs dat er reeds rond 1130 in de wijk de Pettendonk (toen buiten de stadomwalling gelegen, nu de Molenstraat) een soort gasthuis moet aanwezig geweest zijn. Interessant om weten is dat de eerste gasthuizen in de eerste plaats onderdak verleenden aan armen en reizigers. Wanneer precies werd begonnen met het opnemen van zieken, is niet geheel duidelijk.

Zeker is dat tot 1236 het gasthuis moet gesitueerd worden in de Pettendonk. In dat jaar verwoestte een brand de gasthuisgebouwen in die mate, dat besloten werd op een andere plaats een nieuw complex op te trekken. Een geschikte bouwplaats vond men in de onmiddellijke omgeving van de Berlaarpoort aan het huidige Kluizeplein, naast de loop van de ‘oude’ Grote Nete.

De Franse Revolutie heeft o.m. tot gevolg dat in 1791 bij wet alle kloosterorden worden afgeschaft. De gasthuiszusters mogen het gasthuis nog wel bewonen en bedienen, maar hun eigendom komt in handen van het Bestuur van Gast- en Godshuizen (later de Commissie van Openbare Onderstand, nu het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn). Op dat moment krijgt het gasthuis een openbaar karakter dat het zal behouden tot in 1998, bij de integratie in het Heilig-Hartziekenhuis.

In de periode 1837-1847 wordt het gasthuis – o.m. als gevolg van cholera-epidemieën – vergroot. Zo wordt de beddencapaciteit opgetrokken tot 40 en komen er aparte zalen voor besmettelijke zieken. Een apotheek en een laboratorium vervolledigen het geheel.

Een belangrijke bevolkingstoename in de eerste helft van de 19de eeuw, samen met de nieuwe inzichten in de geneeskunde en de hygiëne, doen de noodzaak groeien om het gasthuis aan de nieuwe noden en behoeften aan te passen.

In 1863 meldt het Bestuur van Gast- en Godshuizen aan het stadsbestuur dat het een plan klaar heeft om het gasthuis grondig te vernieuwen en te vergroten. De gemeenteraad is echter niet gelukkig met het behoud van de locatie en stelt dat ‘hoofdens zijne ongezonde ligging, de grond, waar ’t oude gasthuis staat, voor dezes herbouwing niet geschikt is; dat, in ’t hooger, gezonde gedeelte der stad, eene beter plaats behoorde gevonden te worden’.

Deze nieuwe vestigingsplaats wordt gevonden aan de ‘Veldekens’ gelegen tussen de Antwerpse en Mechelse stadspoorten van de tweede omwalling. De stad koopt de oude gasthuisgebouwen aan de Berlaarsestraat en sloopt ze gedeeltelijk.

In 1873 wordt het nieuwe gasthuis naar een ontwerp van de Mechelse ‘bouwmeester’ Drossaert aan de Mechelsestraat in gebruik genomen. Het prijskaartje bedraagt 257.118,94 frank waarvan de staat en de provincie samen 60.000 frank betalen.

‘Een waschhuis alsook eene remisie en een hoeve, met stallen en schuren’ behoren tot het gasthuiscomplex. De pers bericht dat het nieuwe gasthuis ‘aan de eischen der openbaren gezondheid schijnt te beantwoorden. Het gebouw heeft ruime, luchtige, dergelijk van malkaar afgezonderde lokalen, en is gelegen op eene verheven, gezonde plaats, aan een uithoek der stad, in de nabijheid van een kerkhof en langsheen een waterloop, waarin het afwatert, en die buiten de stad wegvloeit’.

De volgende decennia wordt het gasthuis uitgebreid met o.m. ‘een ontsmettingsgebouw, een stoomwaschuis, een elektrieken verlichtingsdienst, een afzonderlijk doodenhuis en een lazaret voor besmettelijke zieken’.
In 1900 wordt ‘een nieuw stelsel bierbrouwen’ ingevoerd. Maar de inbeslagname van het koperwerk door de Duitsers in 1916 betekent het einde van de brouwerij van het gasthuis.

…, naar twee, …

In 1907 nemen de gasthuiszusters het initiatief tot de oprichting van een ‘Rustgesticht van het H.-Hart’. Bij A.O. Vermeiren lezen we ‘Het bestaat eigenlijk uit twee delen: een vleugel, ingenomen door de zalen, waarin de heelkundige bewerkingen plaats hebben, en de lijdenden, die er worden behandeld, verzorging genieten, en andere waarin vrouwen-pensionarissen, tegen betaling van een kostgeld worden opgenomen’.

Naast een leefmogelijkheid voor 40 bejaarde dames, vindt men er een operatiekwartier en een verblijfsaccommodatie voor 12 patiënten.

Wanneer dokter André Verstreken zich als full-time chirurg in Lier komt vestigen, bepaalt dit mee de ontwikkeling van het rusthuis naar een ziekenhuis, het Heilig-Hartziekenhuis.

Aanpassingen en uitbreidingen volgen mekaar met regelmaat op:

  • 1922 een bijkomende vleugel met twee verdiepingen, tien jaar later verhoogd met een derde verdieping
  • 1947 een nieuw operatiekwartier en het blok heelkunde
  • 1958 een nieuwbouw voor de afdelingen geneeskunde en pediatrie
  • 1962 uitbreiding en verbouwing van de afdeling materniteit, een nieuw onderkomen voor de administratie en een nieuw laboratorium
  • 1972 uitbreiding van de keuken, een cafetaria voor bezoekers en de uitbouw van de toenmalige dienst ‘900’.

En zo kent Lier twee ‘algemene’ ziekenhuizen: het Heilig-Hartziekenhuis, behorend tot de private sector en het St.-Elisabethziekenhuis, behorend tot de openbare sector.

…, over drie, …

Reeds in 1968 komen het St.-Elisabethziekenhuis van het OCMW van de stad Lier en het Heilig-Hartziekenhuis van de Gasthuiszusters-Augustinessen van Lier tot het besluit dat twee los van elkaar functionerende ziekenhuizen voor Lier en het daarbijbehorende hinterland niet langer kan worden verantwoord.
In nauw overleg met alle betrokken partijen, inzonderheid met het departement van volksgezondheid en de medische staf van beide ziekenhuizen, wordt door de inrichtende machten een basisovereenkomst van samenwerking getekend.

In deze samenwerkingsovereenkomst stellen beide ziekenhuizen zich tot doel, hun ziekenhuizen uit te bouwen tot één ziekenhuiscomplex met de nodige voorzieningen om aan de bevolking een optimale gezondheidszorg te kunnen verzekeren.

Het opzet beoogt een rationalisatie van het aanbod door (1) een complementaire taakverdeling tussen de ziekenhuizen, waarbij het St.-Elisabethziekenhuis alle geneeskundig gerichte diensten met de daarbijbehorende geneeskundige specialisaties zou uitbouwen, terwijl het Heilig-Hartziekenhuis de diensten voor moeder- en kindzorg en alle heelkundig gerichte diensten, respectievelijk met de daarbijbehorende specialisaties tot zijn zorg zou maken, door (2) de oprichting van een centraal ingeplant, gemeenschappelijk te gebruiken medisch-technisch en poliklinisch blok en door (3) het opzetten van een medisch kwalitatief verantwoord en economisch haalbaar zorgenaanbod.

De betrokken ziekenhuizen bouwen hun bestaande ziekenhuizen dan ook op zulke wijze tot één nieuw ziekenhuiscomplex uit, dat zij elkaar architectonisch, functioneel en organisatorisch op rationele wijze aanvullen. Juridisch en economisch blijven ze echter twee onderscheiden ziekenhuizen.

In januari 1975 worden de diensten voor materniteit (M), te vroeg geboren of zwakgeboren kinderen (N) en pediatrie (E) van het St.-Elisabethziekenhuis naar het Heilig-Hartziekenhuis overgeheveld. Een jaar later worden de medisch-technische en andere voorzieningen stelselmatig voor exploitatie aan de vzw Centrum voor Diagnose en Behandeling Lier (Cedibel) toevertrouwd.

In de loop van de maand februari 1986 wordt de uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst voltooid door overheveling van de dienst voor diagnose- en geneeskundige behandeling (D) van het Heilig-Hartziekenhuis naar het St.-Elisabethziekenhuis en de dienst diagnose- en heelkundige behandeling (C) van het St.-Elisabethziekenhuis naar het Heilig-Hartziekenhuis.

Zodoende wordt te Lier, over de netten en filosofische overtuigingen heen, een samenwerkingsproject gerealiseerd waarbij de concurrentiële ingesteldheid de plaats ruimt voor een complementaire opstelling, een onbetwistbare taakverdeling, en waarbij duplicatie van medisch-technische diensten wordt vermeden, door de oprichting van een gemeenschappelijk poliklinisch en medisch-technisch blok (Cedibel).

Dit project wordt terecht ‘uniek’ en ‘baanbrekend’ genoemd, en bestempeld als een enige bijdrage tot de organisatie en de sanering van het ziekenhuiswezen in ons land.

Een nieuwbouw met twee beddenhuizen en een centraal poliklinisch-medisch-technisch blok, waarvan de eerste steen wordt gelegd op 14 april 1978, maken dit samenwerkingsverband ook architectonisch waar. De Lierse ziekenhuizen vormen zo niet alleen functioneel en organisatorisch, maar ook architectonisch één geheel.
De gasthuisgebouwen uit de vorige eeuw ruimen de plaats voor een bezoekersparking.

…, terug naar één.

Maar visies wijzigen. Zo ook de ziekenhuiswet. Hierdoor zouden de Lierse ziekenhuizen niet langer elk afzonderlijk, als zelfstandig ziekenhuis, kunnen worden erkend. Bovendien nopen de precaire financiële vooruitzichten van het St.-Elisabethziekenhuis de raad van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) tot een grondige reflectie over de toekomst van haar ziekenhuis.

De raad stelt onder meer vast dat de meeste openbare ziekenhuizen structureel met problemen te kampen hebben en concludeert dat het OCMW zich steeds minder in de noodzakelijke omstandigheden en onder geëigende voorwaarden bevindt om een efficiënt ziekenhuisbeheer te kunnen waarborgen. Steeds toenemende tekorten zouden hiervan het gevolg zijn.                             

Op 19 juni 1996 besluit bijgevolg de raad van het OCMW: ‘Het is de visie van de raad van het OCMW dat het OCMW-beleid zich in eerste instantie dient te richten tot zijn echte ‘core’business’ met name de bestijding van de (structurele) armoede, de bejaardenzorg, huisvesting, migranten, werkloosheid, … Daar wil het OCMW prioritair aandacht aan geven.’ De raad spreekt zich dan ook uit om, als voorkeursoplossing, de integratie van het St.-Elisabethziekenhuis in het Heilig-Hartziekenhuis te bestuderen.

Studie en verdere besprekingen leiden tot het formele besluit om het St.-Elisabethziekenhuis en de vzw Cedibel in de vzw Heilig-Hartziekenhuis te integreren.
Op 18 november 1997 gaan het OCMW en de vzw Heilig-Hartziekenhuis over tot de ondertekening van de overeenkomst omtrent de zieken- en bejaardenzorg en de integratie van het St.-Elisabethziekenhuis van het OCMW in de vzw Heilig-Hartziekenhuis.

De vzw Centrum voor Diagnose en Behandeling Lier (afgekort: Cedibel), die de poliklinische, medisch-technische en sommige andere functies voor de beide ziekenhuizen totnogtoe behartigt, wordt in vereffening gesteld. De activiteiten van Cedibel worden volledig door de vzw Heilig-Hartziekenhuis overgenomen.
Binnen deze nieuwe taakverdeling ziet de vzw H.-Hartziekenhuis dus af van initiatieven in de Lierse bejaardenzorg en draagt inmiddels haar principieel akkoord voor de bouw van 42 rust- en verzorgingsbedden (rvt’s) aan het OCMW over. Het OCMW laat voortaan de zorg voor het Lierse ziekenhuis exclusief aan de vzw Heilig-Hartziekenhuis over of … terug naar één.